In deze wijk in Damascus leven Assads handlangers en slachtoffers naast elkaar

12 uren geleden 2

Saeed kan zich de stank nog goed herinneren. Meestal rook hij het bij zonsopgang, als de moskeeën in Damascus hun eerste oproep tot het gebed lieten klinken. Een zure, weerzinwekkende geur. Diep van binnen had Saeed wel een vermoeden wat het was, maar dat durfde hij nooit uit te spreken. Niet zolang president Assad aan de macht was. 

„Iedereen in de wijk rook het, maar niemand praatte erover”, zegt Saeed. De gepensioneerde elektricien en vader van vijf kinderen zit in zijn woonkamer in Tadamon, een volkswijk in het zuiden van Damascus. Om veiligheidsredenen wil hij Assad mag dan wel komende week precies een jaar geleden ten val zijn gebracht, zijn handlangers wonen nog altijd in deze wijk.

Saeed merkte de stank voor het eerst op in de winter van 2012-2013. De opstand tegen het Assad-regime was in volle gang en Tadamon was een broeinest van gewapend verzet tegen de dictator. Maar tegen de tijd dat de geur opdook, was het regime er net in geslaagd de rebellen te verdrijven. ‘De periode van wraak’, zoals de inwoners van de wijk het noemen, kon beginnen.

De elektricien zag hoe Assads troepen door de straten patrouilleerden en burgers oppakten. Ook zag hij opvallend veel witte minibusjes af en aan rijden. Op den duur ontwaarde hij een patroon. Telkens als de busjes voorbij waren gereden, hoorde hij later die dag geweerschoten. De volgende ochtend was die stank er dan weer. Zijn inmiddels 23-jarige dochter rook het ook. „Het leek een beetje op verbrand haar”, zegt ze vanuit de woonkamer. „Of op een stuk vlees dat iemand in de pan heeft laten liggen tot het verbrandt.”

In april 2022 publiceerden NRC en The Guardian videofragmenten die onthulden waar de geur vandaan kwam. De beelden stammen uit april 2013 en zijn gemaakt in Tadamon, zo blijkt uit de metadata en geolokalisering. Ze tonen twee mannen in militair uniform en een wit minibusje vol geblinddoekte burgers. Eén van de mannen sleurt de burgers één voor één uit het busje en duwt hen naar een kuil vol lichamen en autobanden. De ander staat aan de rand van de kuil met een machinegeweer; hij geeft de slachtoffers een laatste zetje en schiet ze dood. Soms draagt hij de arrestanten op zelf richting de kuil te rennen zodat hij hen uit de lucht kan schieten terwijl ze naar beneden tuimelen. Als er niemand meer in het busje zit en de kuil gevuld is met 41 lijken, pakt de schutter een jerrycan, giet benzine over de autobanden en de lijken en steekt het geheel in brand.

Beeld uit de video’s van de executies in Tadamon in 2013.

Foto AP

De beelden werden met beide kranten gedeeld door Annsar Shahhoud en Uğur Ümit Üngör, twee genocideonderzoekers aan het NIOD in Amsterdam. Via een tussenpersoon bemachtigden zij een grotere collectie video’s die werd gelekt door een bron in Syrië. Die overige video’s, deels ingezien door NRC, dateren eveneens uit 2013 en tonen onder andere soortgelijke executies, voorbereidingen met een graafmachine en martelingen. In totaal leveren de beelden bewijs de moord op 288 burgers, onder wie zeven vrouwen en twaalf kinderen, concludeerden de academici.

Shahhoud wist het Facebook-profiel van de schutter bij de kuil te achterhalen. De man, die Amjad Youssef heet, werkte voor afdeling 227 van Assads militaire inlichtingendienst. De academica stuurde hem een vriendschapsverzoek met een profiel waarin ze zich voordeed als Assad-aanhanger. Na meerdere telefoongesprekken slaagde ze erin hem een bekentenis te ontlokken. „Ik ben trots op mijn daden”, antwoordde Youssef toen Shahhoud hem confronteerde met de videobeelden.

Saeed en zijn gezin waren in Tadamon toen ze de video van de massa-executie op sociale media voorbij zagen komen. „We legden meteen de link”, zegt de 23-jarige dochter, die niet met naam in de krant wil. „Dit verklaarde de geweerschoten en de stank. We herkenden zelfs sommige slachtoffers. Het waren mensen die we vroeger gewoon op straat tegenkwamen.” Ook de schutter was bekend in de wijk. Volgens Saeed bleef hij na de publicatie van de video in Tadamon wonen. „Hij reed gewoon door de straten op zijn brommer”, zegt Saeed. „Niemand zei iets.”

Maar nu Assad ten val is gebracht, doorbreken de inwoners van Tadamon hun stilte. Hun getuigenissen suggereren dat de massamoord op burgers in de wijk nog veel verder ging dan deze krant en The Guardian aanvankelijk berichtten. Zo benadrukte Saeed dat hij de witte minibusjes die arrestanten afvoerden jarenlang voorbij zag rijden, soms wel twee tot drie keer per week. Ook de geur van verbrande lichamen bleef volgens hem en zijn dochter alsmaar terugkeren, vanaf de winter van 2012-2013 tot aan minstens 2015. Volgens veel  geïnterviewde inwoners van Tadamon, alsook de genocideonderzoekers van het NIOD, is het waarschijnlijk dat het Assad-regime niet tientallen of honderden, maar duizenden mensen doodde in Tadamon.

NRC bezocht de buurt zeven keer tussen maart en augustus dit jaar en sprak met meer dan twintig inwoners. Hun verhalen bieden niet alleen inzicht in de aard en schaal van Assads gruweldaden in één volkswijk in Damascus, maar raken ook aan de grote vragen waar heel het land nu voor staat: hoe kon het dat buren elkaar massaal uitmoordden? Krijgen de slachtoffers gerechtigheid? Of vervalt Syrië juist in een cyclus van wraak en nieuw geweld?

Niemandsland

Tijdens het eerste bezoek in maart geeft Saeed een rondleiding door Tadamon. De zestiger begint in de Daboulstraat, een lange weg die de wijk in tweeën splitst. Aan de ene kant bruist Tadamon nog van leven: kleine gele taxi’s manoeuvreren zich toeterend door nauwe steegjes, straatverkopers duwen houten karren met vers fruit voort en kinderen zitten elkaar achterna met plastic pistolen. Aan de andere kant ligt een niemandsland ter grootte van minstens vijftig voetbalvelden, enkel gevuld met puin en de restanten van gebombardeerde gebouwen.

„Daar kwam de stank vandaan”, zegt Saeed terwijl hij de weg oversteekt en het niemandsland instapt. Als eerst laat hij een strook zand tussen twee verwoeste gebouwen zien op nog geen honderd meter van de Daboulstraat. Dit is de locatie waar de beruchte video van de executie is opgenomen. De kinderen die er tussen het puin spelen, zijn onderhand zo gewend aan journalisten dat ze meteen op hun buitenlandse bezoeker afrennen en Youssefs executies beginnen na te doen. „Zó maakte hij ze dood!”, zegt de tienjarige Younes terwijl hij opgewonden een denkbeeldig machinegeweer afvuurt. „Ik heb het zelf gezien op YouTube!”

De Daboulstraat in Damascus, die het verwoeste en intacte deel van de wijk Tadamon van elkaar scheidt.

De Daboulstraat in Damascus, die het verwoeste en intacte deel van de wijk Tadamon van elkaar scheidt.

Foto Sally Hayden/Getty Images

Maar er zijn nog veel meer massagraven in dit gebied, vertelt Saeed. In een gebouw even verderop laat hij een kuil in de grond zien die is gevuld met menselijke botten, waaronder een schedel, een stuk ruggengraat en kleinere botten die mogelijk van kinderen zijn geweest. „Deze plek is gevonden door de honden”, zegt hij. „Zij graven de hele tijd mensenbotten op.”

Op de eerste verdieping van een ander gebouw even verderop hangt een metalen staaf aan het plafond van een grotendeels verwoeste kamer. Op de roze muren hebben Assads troepen graffiti achtergelaten. Een man die met zijn zoontje voorbijloopt, vertelt dat hij hier vroeger woonde, maar dat het regime zijn huis in beslag nam en gebruikte als martelkamer. „Ze hingen mensen aan die staaf en sneden hun polsen door”, zegt de man, die niet met zijn naam in de krant durft. „Daarna gooiden ze de lichamen uit het raam.”

Tot op de dag van vandaag hebben de familieleden van de slachtoffers vaak geen idee wat er met hen gebeurd is

Lang niet alle slachtoffers liggen in massagraven, zegt Saeed. Veel lijken zijn volgens hem gewoon gedumpt in het niemandsland of opgestapeld in verwoeste gebouwen die vervolgens werden opgeblazen. Tot op de dag van vandaag hebben de familieleden van de slachtoffers vaak geen idee wat er met hen gebeurd is.

Saeed loopt terug richting de Daboulstraat. Hij wil daar nog één locatie laten zien die een belangrijke rol vervulde tijdens de massamoorden: een kleine moskee met een minaret vol kogelgaten. De kelder van deze Othman bin Affan-moskee werd gebruikt als martelkamer, vertelt hij. De beheerder van de moskee, een iele bejaarde man met een lange baard, laat de ondergrondse ruimte zien. Op de vloer liggen nog steeds een paar botten. „Na de bevrijding vonden we zelfs een galg aan het plafond”, zegt de beheerder. Hij schudt zijn hoofd in ongeloof. „Hoe konden ze zoiets doen in het huis van God?”

Knokploegen

Voor de deur van deze moskee begon in april 2011 het eerste anti-Assad-protest van Tadamon. Malek Moustafa was toen 29 jaar. Hij was niet bepaald gelovig of politiek, maar was net als veel mensen in de wijk woedend over berichten dat Assads veiligheidsdiensten kinderen hadden gemarteld in de zuidelijke stad Daraa. Na het vrijdagmiddaggebed klom hij op de schouders van een vriend en schreeuwde hij leuzen tegen het regime om de andere betogers op te hitsen. Toen was er geen weg meer terug.

„Er kwam die dag iets in mij naar buiten dat nooit meer naar binnen is gegaan”, zegt de inmiddels 43-jarige Moustafa in een kleine kamer in het hart van Tadamon. Hij draagt jeans, sneakers en een blauwe polo. Op tafel staat een overvolle asbak en ligt een pakje rode Gauloises.

In een gebouw in het ‘niemandsland’ van Tadamon hangt een metalen staaf aan het plafond.

In een gebouw in het ‘niemandsland’ van Tadamon hangt een metalen staaf aan het plafond.

Foto Ali Haj Suleiman

Moustafa is geboren en getogen in Tadamon. Hij is zelf soenniet, maar groeide op tussen de alawieten, christenen en druzen die ook allemaal in deze wijk wonen. „Het maakte ons destijds niet zo uit bij welke religieuze groep iemand hoorde”, zegt hij. Dat was volgens de activist typisch voor Tadamon, een gemengde wijk waarvan de naam in het Arabisch ‘solidariteit’ betekent.

Maar die solidariteit vormde een bedreiging voor Assad. Toen de opstand uitbrak, deed zijn regime er alles aan verschillende etnische en religieuze groepen tegen elkaar op te zetten. Een essentieel onderdeel van die verdeel-en-heers-tactiek waren de zogenaamde ‘shabiha’, mannen met een vaak criminele achtergrond die geld en wapens kregen om demonstranten aan te vallen. De  meeste shabiha werden specifiek gerekruteerd uit de alawitische gemeenschap (waar Assad ook toe behoort) en op heel lokaal niveau ingezet tegen hun eigen demonstrerende buren. Zo wakkerde het regime bewust sektarische spanningen binnen wijken aan.

Dit is precies wat er gebeurde in Tadamon. De eerste demonstratie voor de moskee werd al snel aangevallen door een groep shabiha, vertelt Moustafa. Tot zijn schrik merkte hij dat na verloop van tijd zelfs sommige van zijn oude vrienden zich bij de shabiha voegden. „Dit waren dezelfde jongens met wie ik vroeger voetbalde”, zegt de activist. „Eén van hen was een van mijn beste vrienden, we gingen zelfs samen naar de moskee. Maar toen ik hem in de begindagen van de opstand tegenkwam, vroeg hij mij: ‘zou je me ooit doden als we in het gevecht tegenover elkaar komen te staan?’ Ik zei: ‘natuurlijk niet’, maar hij antwoordde: ‘ik jou wel.”

Moustafa en zijn vrienden richtten de actiegroep ‘Tadamon Coördinatie Comité’ op om meer demonstraties te organiseren. Al snel begonnen de activisten zich ook te bewapenen en kregen ze bijval van gedeserteerde soldaten. Tegen 2012 was de opstand omgeslagen in een stadsoorlog die Tadamon in tweeën spleet.

Assads leger vocht samen met de shabiha, die vanaf halverwege 2012 werden ondergebracht in een nieuwe paramilitaire organisatie, de zogenaamde ‘NDF’ (National Defence Forces). In Tadamon werd de NDF mede opgezet door de alawitische Fadi Ahmed, een dertiger die opgroeide in de wijk en volgens meerdere inwoners voorafgaand aan de opstand vastzat voor corruptie en een mede-gevangene zou hebben vermoord. Na zijn vrijlating hielp hij het regime om de shabiha in Tadamon te mobiliseren en kwam hij bekend te staan als Fadi ‘Saqr’, ofwel Fadi de Valk. Later in de oorlog werd hij bevelhebber van de NDF in heel Damascus. 

Kinderen naast  botten die ze uit verwoeste gebouwen in Tadamon hebben gehaald.

Kinderen naast botten die ze uit verwoeste gebouwen in Tadamon hebben gehaald.

Foto Salwan Georges/The Washington Post/Getty Images

In een YouTube-video uit november 2012 is te zien hoe Saqr omringd door soldaten door Tadamon trekt. Hij draagt een militaire winterjas en joggingbroek en heeft zijn handen in zijn zakken. De slag lijkt al zo goed als gewonnen. Een soldaat naast hem drinkt een blikje frisdrank terwijl een tank munitie afvuurt in een steegje vol winkels en woningen.

Moustafa werd diezelfde novembermaand opgepakt en zat acht maanden vast in de martelgevangenis van afdeling 235 van de militaire inlichtingendienst in Damascus, vertelt hij. Toen hij in juni 2013 vrijkwam bij een gevangenenruil, was Tadamon al een half jaar in handen van het regime. voegde Moustafa zich bij de rebellen ten zuiden van de wijk.

Daar kreeg hij al snel na zijn vrijlating door dat er thuis iets vreemds gaande was. „We zagen vuur in de verte en roken iets heel raars”, zegt Moustafa. „De mannen aan het front hoorden zelfs geschreeuw en het geluid van kogels. We snapten er niets van, want er waren helemaal geen rebellen in dat gebied.”

Etnische zuivering

Assads troepen vergrepen zich aan een veel makkelijker doelwit: onbewapende burgers. Tussen 2013 en 2015 veranderden ze Tadamon in ‘het zwarte gat van Damascus’, aldus Moustafa, een plek waar het regime mensen deed verdwijnen. De slachtoffers waren niet alleen Syrische Arabieren en Turkmenen uit Tadamon zelf, maar ook Palestijnen uit het nabijgelegen vluchtelingenkamp Yarmouk. Vrijwel allemaal hadden ze één ding gemeen: ze waren soennitische moslims. „Dit was een etnische zuivering”, zegt Moustafa – een kwalificatie die de twee genocideonderzoekers van het NIOD onderschrijven.

Saeed en zijn gezin behoorden tot de weinige soennieten die in Tadamon achterbleven. De elektricien werkte voor een overheidsinstelling en had daardoor naar eigen zeggen enig voordeel bij de checkpoints. Bovendien was hij als zevenjarige jongen al eens gevlucht toen Israël in zijn geboortedorp op de Golanhoogte bombardeerde. Na dat trauma vertikte Saeed het opnieuw vluchteling te worden.

Het gezin probeerde zoveel mogelijk binnen te blijven, maar de kinderen gingen wel naar school. Alleen al onderweg daarnaartoe zagen ze vaak lijken op straat liggen, vertelt de inmiddels 23-jarige dochter, en hoorden ze geschreeuw vanuit gebouwen die vermoedelijk werden gebruikt als martelkamers. „Ik heb geleerd om overal bang voor te zijn”, zegt de jonge vrouw. „En eerlijk gezegd ben ik nog steeds bang voor de alawieten.”

Op straat was de NDF de baas. Veel van de overwegend alawitische mannen die zich bij de militie voegden, waren van het soort dat je sowieso liever vermijdt, vertelt Saeed. De ene was, de ander een drugsdealer, weer een ander een veroordeelde misdadiger. De NDF was voor hen een springplank naar macht.

Eén van de meest gevreesde NDF-leiders was een lange man met grijzend haar en een dunne snor die Abu Muntajab werd genoemd (zijn echte naam is Saleh al-Ras). Volgens de NIOD-onderzoekers, Saeed en andere bewoners speelde hij een belangrijke rol in de massamoorden. Hij is één van de weinige vermeende daders die volgens berichten in Syrische media is opgepakt.

Saeed kende deze Abu Muntajab al voor de opstand. Hij diende destijds in het leger, maar werd ontslagen na beschuldigingen van verkrachting, vertelt Saeed, en werkte daarna als theezetter in het kantoor van een soennitische makelaar. Toen de opstand uitbrak, steeg Abu Muntajab snel in de gelederen van de NDF (op foto’s op sociale media verschijnt hij vaak naast NDF-bevelhebber Fadi Saqr).

De Othman bin Affan-moskee.

De Othman bin Affan-moskee.

 Malek Moustafa (rechts) en zijn vriend Ahmed al-Homsi op het kantoor van het het Tadamon Coördinatie Comité.

Malek Moustafa (rechts) en zijn vriend Ahmed al-Homsi op het kantoor van het het Tadamon Coördinatie Comité.

Foto’s Ali Haj Suleiman

. Saeeds eigen zoon weet daar alles van. Hij vertelde zijn ouders nooit wat hem precies is aangedaan, totdat de inmiddels dertigjarige man bij een interview met Saeed afgelopen mei de woonkamer inliep. Hij leek nerveus toen hij hoorde waar het gesprek over ging, maar nam vervolgens plaats op de bank naast zijn vader en begon al snel zijn geheim op te biechten. Om veiligheidsredenen wil hij anoniem blijven (zijn volledige naam is bekend bij de redactie).

De mannen van de NDF dwongen hem om voor hen te werken, vertelt de zoon. Dat begon in 2013, toen hij achttien was, en ging door tot 2015, toen hij het niet meer aankon en het land ontvluchtte. Meestal plukten ze hem ’s ochtends van straat terwijl hij op de bus wachtte. Eerst namen ze zijn ID-kaart en telefoon af. Vervolgens dwongen ze hem en andere jongens om zandzakken bij checkpoints te vullen of elektriciteitskabels van verwoeste gebouwen te strippen zodat ze het koper erin konden verkopen. Maar twee keer waren de instructies vele malen gruwelijker.

„Ze dwongen ons de lichamen te verbranden”, zegt de zoon zacht. Even blijft hij stil en kijkt hij  zijn vader aan. Dan ademt hij diep in en vertelt hij in detail wat er gebeurde.

De NDF nam hem mee naar de Othman bin Affan-moskee nabij de Daboulstraat – de moskee die gebruikt werd als martelplaats. Op straat lagen zo’n twintig lijken opgestapeld. Het waren zowel mannen als vrouwen, aldus de zoon, en ze waren duidelijk gemarteld. „Onze taak”, zegt hij, „was om die lijken naar de andere kant van de weg te brengen, naar het niemandsland met puin en verwoeste gebouwen. Daar stopten we de lijken in een leeg gebouw, sloten dat gebouw af, en staken we het in brand. Tegen de tijd dat ik thuiskwam, kon ik de brandende lijken ruiken.”

Wist Saeed hiervan? De zestiger schudt zijn hoofd. „We waren extreem bezorgd wanneer hij soms een dag lang verdween”, zegt hij, enigszins verontschuldigend. „Toen hij ’s avonds thuiskwam, was hij extreem gestrest, en één keer zag zijn moeder een afdruk van een schoen op zijn rug. Maar hij vertelde ons nooit al deze details.”

„Ik moest wel zwijgen”, zegt de zoon ongemakkelijk. „Het regime had ons gemakkelijk iets aan kunnen doen!” Zelfs nadat hij in 2015 het land ontvluchtte, op een bootje de Middellandse Zee overstak en asiel kreeg in Europa (het specifieke land is bekend bij de redactie), durfde hij nog altijd niet over zijn ervaringen te praten. „De mensen in Europa zouden het toch niet begrijpen”, zegt hij. „Ze hebben ons veel geholpen, maar voor hen zijn wij gewoon vluchtelingen uit één of ander oorlogsgebied. Ze weten niet precies wat het Assad-regime Syriërs heeft aangedaan.”

De zoon van Saeed die gedwongen werd om lichamen te verbranden.

De zoon van Saeed die gedwongen werd om lichamen te verbranden.

Foto Melvyn Ingleby

De overwinnaars

Op 8 december 2024 stortte dat regime als een kaartenhuis in elkaar. Na een bliksemoffensief van slechts twaalf dagen stond rebellenleider Ahmed al-Sharaa, inmiddels Syrië’s interim-president, voor de poorten van Damascus. Assad stapte in een vliegtuig naar Moskou en liet zijn troepen in de steek. Die gaven zich dan ook snel over.

De bevrijding van Tadamon verliep zonder slag of stoot. NDF-strijders en andere regime-eenheden sloegen op de vlucht of legden hun wapens neer toen de rebellen de hoofdstad bereikten. Sommigen trokken zelfs Assads portretten van de muren, zeggen ooggetuigen. Nu de oorlog voorbij was, zat iedereen bij het verzet.

Malek Moustafa bereikte Tadamon een dag na Assads val. Zes jaar lang had hij als vluchteling in Idlib gewoond, de noordwestelijke provincie waar de rebellen in 2018 naartoe moesten uitwijken. Daar fantaseerde hij naar eigen zeggen regelmatig over wat hij de shabiha zou aandoen als hij ooit zou terugkeren naar Tadamon. Nu was het zover. „Wij waren de overwinnaars”, zegt Moustafa. „Ik dacht bij mezelf: de eerste shabih die ik tegenkom, dood ik met blote handen.”

Maar toen hij een oud NDF-strijder tegen het lijf liep, gebeurde iets dat Moustafa nooit voor mogelijk had geacht. „Nog voor ik iets kon zeggen, zei hij: welkom, jij held, gefeliciteerd met de overwinning!”, zegt hij. „Toen gaf hij mij ineens een knuffel, en ik hem. We hebben elkaar zelfs een kus op de wang gegeven. Ik weet hoe absurd het klinkt, maar op dat moment voelde ik de haat wegtrekken. Ik voelde vrede.”

De massale wraakacties en arrestaties waar met name veel alawieten in de wijk voor vreesden, bleven uit. „We hadden verwacht dat de rebellen onze huizen zouden bestormen om ons af te slachten”, zegt Hadi Badour, een 21-jarige alawitische winkelier. „Dat is wat Assad altijd zei dat er zou gebeuren als hij er niet meer was, maar dat bleek niet te kloppen. Veel mensen die bij de NDF zaten, wonen hier gewoon nog. Er is niets met hen gebeurd.”

Sinds zijn terugkeer probeert Malek Moustafa het Tadamon Coördinatie Comité, de actiegroep die hij en zijn vrienden in 2011 begonnen, nieuw leven in te blazen. De kleine kamer waar hij een interview geeft, doet dienst als kantoor. De actiegroep heeft 90 procent van haar leden verloren, zegt Moustafa, maar twee vrienden uit de begindagen, Ahmed al-Homsi en Mohammed Kattab, zijn er nog. Samen beheren de drie vrienden een Facebook-pagina met nieuws uit de buurt, delen ze brood uit in de wijk en werken ze aan een podcast over de geschiedenis en toekomst van Tadamon.

De activisten hebben goede banden met de nieuwe veiligheidsdiensten, die geleid worden door een andere vriend uit de begindagen van de opstand. Zo vertelt Moustafa dat zijn groep bewijsmateriaal verzamelt over de massamoorden in de wijk, maar hier op verzoek van de veiligheidsdiensten niets mee doet in afwachting van strafzaken. „We zijn bezig een land op te bouwen”, zegt hij. „Dus denken we meer met een regeringsmentaliteit dan een revolutiementaliteit.”

Maar gerechtigheid laat in Tadamon op zich wachten. Volgens Syrische mediaberichten is slechts een handjevol mensen gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij de massamoorden. Het hoofd van de lokale veiligheidsdiensten noemt desgevraagd geen exact getal, maar erkent dat het om „een heel klein aantal” gaat, „zeker in verhouding tot de schaal van de misdaden”.

Zo gaat het nu eenmaal in een overgangsperiode, vindt Moustafa. „De regering moet eerst orde op zaken stellen”, zegt hij. „Dat kost nu eenmaal tijd. Bij jullie in Europa duurde het wel twintig jaar voordat sommige nazi’s berecht werden.”

Alleen de moskee staat nog overeind tussen de verwoeste gebouwen.

Alleen de moskee staat nog overeind tussen de verwoeste gebouwen.

Foto Emin Sansar/Getty Images

Maar lang niet iedereen in Tadamon is zo geduldig. Het feit dat zo veel van Assads voormalige handlangers nog vrij in de wijk rondlopen, zorgt voor grote onrust, des te meer daar zij er vaak economisch beter aan toe zijn dan terugkerende vluchtelingen die hun huis in puin aantroffen. „We zijn woedend”, zegt een oudere man, Ghassan, in het kantoor van een lokale makelaar. Hij zegt een broer te hebben verloren in de oorlog. „Ik kan naar buiten lopen en iemand de hand schudden, en wie weet is dat wel dezelfde persoon die mijn broer vermoord heeft!”

Bovenal richt de woede over de straffeloosheid zich tegen één man: Fadi Saqr, de voormalig bevelhebber van de NDF. In plaats van berecht te worden, kon Saqr na Assads val al snel aan de slag voor de nieuwe regering van president Sharaa.

Afgelopen februari bracht Saqr zelfs een bezoek aan Tadamon onder politie-escorte, naar verluidt om de regering te helpen andere ex-regimefiguren te ontwapenen. De dag daarop braken er grote protesten uit in Tadamon waarbij betogers een pop van Saqr aan een galg hingen. Een week later arresteerden de veiligheidsdiensten drie mannen op verdenking van betrokkenheid bij de massamoorden. Het leek vooral een poging de gemoederen te bedaren: er was zelfs een cameraploeg uitgenodigd om de arrestaties te filmen. Maar in de maanden hierna bleef de samenwerking met Saqr gewoon doorgaan.

De oud militie-baas heeft Sharaa’s regering dan ook het nodige te bieden, zeggen vier bronnen met inzicht in de samenwerking. Zo zou Saqr de regering geholpen hebben om aanslagen door ex-regime-loyalisten te verijdelen en bijgedragen hebben aan de vrijlating van gegijzelde regeringstroepen. Ook treedt hij volgens de bronnen op als bemiddelaar in onderhandelingen tussen de regering en andere ex-regimefiguren, zoals bijvoorbeeld steenrijke zakenmannen wiens cash de nieuwe regering goed kan gebruiken.

„Ze hebben een schurk nodig om met andere schurken te onderhandelen”, zegt één van de bronnen. Dat dit in de straten van Tadamon tot grote woede leidt, wuift hij weg als irrelevant. „De straat doet er niet toe. In de huidige context is rechtvaardigheid: datgene wat de transitie bevordert.”

Wraakacties

Maar een onrechtvaardige transitie kan ook leiden tot nieuw geweld, ziet Raed Murad, het hoofd van de veiligheidsdiensten in Tadamon. Hoewel het aanvankelijk rustig bleef in Tadamon, vertelt hij dat er sinds afgelopen juni steeds meer wraakacties gemeld zijn. Al meerdere vermeende NDF-leden zijn op straat doodgeschoten.

De timing is geen toeval, zegt Murad. Begin juni berichtten Syrische media dat Saqr zou hebben bemiddeld om gearresteerde oud-regimeofficieren vrij te krijgen. Daarop gaf de regering een controversiële persconferentie waarin een functionaris de samenwerking met Saqr verdedigde en liet doorschemeren dat er geen plannen zijn hem te vervolgen. Een dag later verscheen een artikel in The New York Times waarin Saqr zelf verklaarde niet verantwoordelijk te zijn voor het bloedbad dat Amjad Youssef in april 2013 aanrichtte, omdat hij pas later tot bevelhebber van de NDF zou zijn benoemd.

„Iedere keer dat Fadi Saqr ergens opduikt, ontvlamt deze wijk”, zegt Murad gefrustreerd. Hoewel hij de regering niet bekritiseert, stoort hij zich aan Saqrs pogingen tot reputatieherstel. „Ook nadat Saqr het bevel overnam, waren er bloedbaden”, zegt de veiligheidschef. „Iedereen in Tadamon ziet hem als het hoofd van de criminelen.”

Hoe langer de straffeloosheid duurt, waarschuwt Murad, hoe moeilijker het voor hem wordt om de mensen in de wijk ervan te weerhouden het recht in eigen hand te nemen. „Is het normaal dat iemand die oog in oog komt te staan met de moordenaar van zijn broer of verkrachter van zijn zus, niets doet?”, vraagt Murad retorisch. „Misschien kan die persoon een paar keer geduld tonen, maar uiteindelijk zal hij in actie komen en vervolgens zeggen: jullie hebben hem niet gestraft, dus deed ik het zelf.”

Is het normaal dat iemand die oog in oog komt te staan met de moordenaar van zijn broer of verkrachter van zijn zus, niets doet?

Aan sluimerende burenruzies die kunnen omslaan in geweld is in Tadamon geen gebrek. Zo vertelt Saeed over een oudere vrouw die een paar straten bij hem vandaan woont. Haar vier zoons zaten bij de NDF, zegt de zestiger, en zijzelf verklikte haar buren bij de veiligheidsdiensten en roofde achtergelaten huizen leeg. „Ik zag haar vaak op straat met een kar vol meubels”, zegt hij. „Ze had zelfs een winkel waar ze ‘tweedehands meubilair’ verkocht. Natuurlijk durfde niemand te vragen waar ze al die spullen vandaan haalde.”

Als NRC aanklopt bij de bejaarde vrouw, begint ze een lang verhaal waarin zij zelf het slachtoffer is. Haar zoons waren gedwongen voor de NDF te vechten en zijn allemaal omgekomen in de oorlog, vertelt ze vanuit haar woonkamer. Nu zorgt zij met haar man voor de veertien kleinkinderen, maar het gezin voelt zich niet veilig. Zo is het huis volgens haar al eens binnengevallen door mannen uit de wijk die de foto’s van haar zoons van de muur trokken.

„Daarna heb ik die foto’s maar verbrand”, zegt de vrouw. Ze begint te huilen. „Ik snap het niet. Iedereen deed altijd zo aardig tegen me. Voor 8 december zoenden ze mijn voorhoofd en zeiden ze dat ik de moeder van de martelaren was. Na 8 december praat niemand meer met me.”

Saeed is niet onder de indruk. „De tranen van een hoer”, zegt hij kortaf wanneer hij hoort over de reactie van de vrouw. Hij pakt zijn telefoon en laat een Facebook-post zien van een vriend die volgens hem familieleden verloren heeft in de massa-executies en de oude vrouw nu online bedreigt.

„Waarom zijn zij nog in de wijk?”, schrijft de man in zijn post. „Waarom beschermen de veiligheidsdiensten hen? Als onze martelaren niet erkend worden als onderdeel van de revolutie, dan moeten we zelf handelen.” Om er geen twijfel over te laten bestaan waar hij op doelt, vermeldt de man het volledige adres van het gezin.

„De harten van de mensen zitten vol met wraaklust”, zegt Saeed terwijl hij de telefoon naast zich neerlegt. „Zelf heb ik er nog wel vertrouwen in dat president Sharaa ons uiteindelijk rechtvaardigheid zal brengen, want hij is één van ons. Maar zo niet, dan zullen de mannen in de wijk deze situatie zelf oplossen.”

De journalistieke principes van NRC
Lees het hele artikel