Illustrator Thé Tjong-Khing voelt zich geen kunstenaar. ‘Bij mij bestel je gewoon een goeie tekening’

11 uren geleden 2

‘Hee jij daar!” riep de tijger in de kooi. „Alsjeblieft, maak de deur open!”

„Ik denk er niet aan”, zei de brahmaan, op weg naar de tempel. „Ik weet zeker dat je me dan zult opeten.”

„Welnee”, grijnsde de tijger. „Ik heb helemaal geen trek. Ik heb alleen maar dorst.”

„Nou, vooruit dan.” Maar dat was natuurlijk geen goed idee, want…

„Whraaaaah!” De ontblote tanden van Thé Tjong-Khing reflecteren in de staande spiegel op zijn werkkamer. „En dan kijk je” – hij bestudeert zichzelf – „naar je eigen houding en hoe die verandert en dat teken je na. Maar het állerleukste om te illustreren vind ik… ah… hier…” – uit de stapel schetsen op de bijzettafel vist hij die van het sprookje De brahmaan en de tijger – „hoe die man schrikt als-ie de kooi opent.” Net als de brahmaan spert Thé zijn ogen wijd open en buigt het bovenlichaam zo ver als hij kan naar achteren. „Je wilt niet opgegeten worden hè.” Wijzend op de lijn van zijn eigen hals: „Die gaat naar beneden, zie je? Want je schrikt, je houdt je adem in. Dus al die figuren” – hij bladert door de schetsen voor zijn nieuwste sprookjesboek, langs sjamanen, prinsen, draken en ridders – „ben ik eigenlijk zelf”.

Maar die houdingen, die kent u nou toch wel na al die jaren?

Thé – dat is zijn achternaam –  glimlacht. „Daar moet je voor oppassen hè. Dat je niet altijd hetzelfde tekent.”

Want?

„Ja, dat is niet leuk.” 

Omdat je dan jezelf aan het herhalen bent?

„Precies!”

„Is het echt al tien uur?” Bovenaan de steile trap van zijn woonhuis in Haarlem had Thé Tjong-Khing  (92) vanmorgen wat verbaasd geklonken toen zijn vrouw, beeldend kunstenaar Mino Wortel, het bezoek ontving. In een beige stofjas onder de inkt- en verfvlekken stiefelde hij de trap af om de verslaggever te verwelkomen. Om ‘m daarna weer te bestijgen naar zijn werkkamer op de eerste, waar hij voor de gelegenheid Radio 1, zijn standaard achtergrondgeluid, wegdraaide.

„Hij maakt er wel een rommeltje van hè”, zei Mino Wortel toen ze een kopje koffie bracht.  Thé, neerzijgend in zijn bureaustoel: „Meen je dat nou?”

Ze heeft wel gelijk. Overal stapeltjes. Tekeningen. Boeken. Pennen. Tubes. Kwastjes. Penselen. Ook op de grond. En alleen midden op het bureaublad, verlicht door een scheef hangende tl-lamp – „ah, nu je het zegt” – heerst optische rust. Een wit vel, A3-formaat, met daarop zijn laatste potloodschets: een vrouw die de hond uitlaat. Niks spannends. „Hadden we bedacht, mijn vrouw en ik. Gewoon, leuk, een schilderij om op te borduren. Als ik klaar ben, gaat zij beneden ermee verder.”

De illustratie bij het sprookje De brahmaan en de tijger

De illustratie bij het sprookje De brahmaan en de tijger

Illustratie Thé Tjong-Khing 

Tot drie keer uitgegumd, zie ik. 

„Ja, ja. Ik gebruik meer gum dan potlood.”

Vanmorgen om half zeven was hij ermee begonnen. Dan stapt Thé zoals vrijwel elke dag hup, zijn bed uit om een paar stappen verderop in zijn werkkamer aan een illustratie te beginnen. Ontbijten komt later wel. En hij zet geen wekker, nee, nee. Want hoe ouder je wordt, des te minder je slaapt. „Dat is heel irritant hoor!” En vroeger ging hij gerust tot twaalf uur ’s nachts door, maar nu is hij eerder moe en stopt hij na het avondeten.

De productie is er niet minder om. Loop dezer dagen een willekeurige boekhandel binnen en je vindt Thé Tjong-Khing terug op twee nieuwe titels. Voor Langzaam, maar zeker heeft hij de illustraties gemaakt bij de dierenverhalen van Toon Tellegen. Een olifant die tussen de regendruppels neervalt uit de lucht. Slak en schildpad, onhandig dansend in een naargeestig, donker bos. Humor en grimmigheid in één beeld: typisch Thé.

Van Sprookjes van Ergens is hij ook de auteur. Zijn vijfde sprookjesboek alweer, met verhalen uit de hele wereld. Thé is ermee begonnen toen hij zijn kleinzoon voorlas en merkte dat veel sprookjes langdradig zijn geschreven. Kinderen willen beknópt. En hij stopt z’n eigen vertelstem erin, met af en toe een snedige tussenzin aan de luisteraar – „niet jokken hoor”. En plaatjes natuurlijk, want kinderen willen plaatjes. Thé ook. Dus hij zoekt de verhalen uit op scènes die hij leuk vindt om te illustreren. En de verhalen zelf, ach, „die haal ik gewoon van internet”.

Meer nog dan gezichtsuitdrukkingen speelt in die illustraties het landschap een rol. Dat bepaalt de sfeer, zelfs het gemoed van de karakters. Roodkapje op weg naar oma, in zijn eerste sprookjesboek: getekend als klein en nietig meisje aan de rand van een immens en donker bos. Een heks en een oude wijze man, in zijn laatste, dagenlang vechtend met elkaar in het sprookje De Zilveren Bloem. Thé heeft ze getekend op een oneindige vlakte. „Ik heb lang zitten denken” – hij pakt de illustratie erbij – „wat nou de absurditeit van hun gevecht toont. Niet de verbeten gezichten, maar dat je met z’n tweeën bent in die grote leegte en elkaar tóch wilt doden.”

Wat er in mijn kop zit, probeer ik op papier te krijgen

En zo zit hij altijd te puzzelen. Vaak is er in zo’n verhaal één zinnetje, één gebeurtenis die hij wil illustreren en dan ligt Thé in bed alvast te ontwerpen. Geen lieflijke plaatjes, nee,  alsjeblieft niet. Het moet spannend zijn. Grimmig. Grappig. Absurdistisch. „En wat er in mijn kop zit, probeer ik op papier te krijgen.”

Lukt dat?

„Het resultaat is meestal erg teleurstellend. Dan had ik in bed bedacht” – hij pakt de schetsen van Rapunzel erbij – „dat je als kijker met dat meisje meekijkt zo vanuit haar raam naar buiten. Maar dan probeer ik dat te tekenen en denk ik: néé!”

Wat miste er?

„Beklemming. Dat kreeg ik er niet in. Dus nu heb ik haar getekend van buitenaf, gevangen in een torenkamer overschaduwd door een grote zwarte muur. En zo maak ik drie, vijf, soms wel tien schetsen. Totdat het kwartje valt.”

Rapunzel, opgesloten in de kamer van haar paleis. Het doet ergens denken aan zijn eigen jeugd in Bandung, West-Java. Thé groeide op in een groot huis met bediendes – zijn vader was ondernemer – en na de Japanse bezetting in 1942 ging hij niet meer naar school. Hele dagen zat Thé, een verlegen kind, te tekenen op zijn kamer. Disney-figuren, plaatjes uit de boeken van Rie Cramer. En omdat zijn vader een bioscoop bezat kon hij alle Hollywood-films eindeloos opnieuw zien. „Wat me het meest fascineerde was de wijze waarop de personages acteerden. Bette Davis, ken je die? Als ze schrok, dan schudde ze zo” – hij doet het voor – „met haar rechter-elleboog. Terwijl Ida Lupino in zo’n scène haar mond naar beneden trok. En haar wenkbrauwen omhoog. Altijd! Ik zag het aankomen.”

De strip van Thé Tjong-Khing waar Marten Toonder zo van onder de indruk was.

De strip van Thé Tjong-Khing waar Marten Toonder zo van onder de indruk was.

De vrouw met honden die Thé Tjong-Khing tekende, en waarop zijn vrouw Mino Wortel onder meer de jasjes van de honden borduurde.

De vrouw met honden die Thé Tjong-Khing tekende, en waarop zijn vrouw Mino Wortel onder meer de jasjes van de honden borduurde.

Maar veel herinneringen heeft hij niet meer aan zijn jeugd. En als anderen de mystieke, oosterse toon in zijn werk benoemen moet Thé altijd wat grinniken. „Laatst was ik gevraagd een Indonesisch sprookje te illustreren. Ik moest echt googlen: hoe zag dat landschap er ook alweer uit?”

Verdrongen, misschien ook wel. Want niet voor niets trok Thé als 23-jarige de oceaan over naar Nederland, naar Amsterdam. Hij wilde het zelf. Nieuwe omgeving. Een gevoel van bevrijding. Dat had alles met zijn vader te maken, die andere verwachtingen van hem had. Thé spreekt er niet graag meer over. „Laten we zeggen: ik voelde me daar, in Indonesië, erg klein. Maar toen ik hier eenmaal was had ik toch ook weer heimwee. Heel eigenaardig. Heimwee naar iets dat niet leuk was.”

Misschien… je was hier helemaal alleen? 

„Ja, en de angst dat het me niet zou lukken om hier te slagen. Voor mij was het heel belangrijk om me in Nederland thuis te voelen. Ik wist dat ik niet meer terug wilde.”

Wat deed je hier, die eerste weken?

„Ik fietste rond door Amsterdam. Ik vond het zó vreemd: al die huizen die tegen elkaar aan stonden. En de Nederlanders hier, die waren toch een beetje anders dan daar. En ik wilde studeren, naar de tekenacademie. Maar je had destijds alleen de Rietveld, toen de Kunstnijverheidsschool geheten, waar ik een paar weken de reclameopleiding heb gedaan. Dat wilde mijn pa. Maar reclame is helemaal niks voor mij. Ik dacht: wat nu? En toen hoorde ik over de striptekenstudio van de beroemde Marten Toonder. Ik wist: dit is mijn enige kans. Ik ben daar binnengestapt om mijn werk te tonen.”

En?

„Ik moest mijn werk achterlaten bij de balie, zodat Marten Toonder het kon bekijken als hij op de studio was. Daarna kreeg ik een brief: niks voor ons.”

Punt?

„Punt.”

Eh…

„Wanhoop! Ik dacht: wat nu? Ik wist als klein jongetje al dat ik tekenaar wilde worden. Ik tekende de hele dag, ik móést tekenen. En als dit niet zou lukken dan, dan was ik in de goot beland. Echt waar. Dan was ik nu een zwerver die in de vuilnisbak rommelt.”

Echt?

„Ja. Want ik kan niks anders. En niks anders interesseert mij. Ik vind tekenen gewoon het einde.”

Met verzamelde moed bood Thé zich nogmaals aan bij de Toonder Studio’s. Hij stelde voor om een maand belangeloos te tekenen en toen mocht hij klusjes doen – alsnog betaald – voor een van de vaste striptekenaars. Marten Toonder, die twee keer per week naar kantoor kwam, riep hem op een dag naar boven. „Hij vertelde dat hij mijn werk goed vond. Ik was totaal verrast.”

Sprookjes van ergens, het nieuwste sprookjesboek van Thé Tjong-Khing.

Sprookjes van ergens, het nieuwste sprookjesboek van Thé Tjong-Khing.

Foto Merlijn Doomernik

Weet u nog wat hij zo goed vond?

„Ja, wacht, even kijken…”. Thé pakt uit de boekenkast een aflevering van Student Tijdloos uit 1962, aflevering Het Spiegeldoolhof, en stopt met zoeken op pagina 11. „Ja… hier… Twee mannen en een vrouw. Een driehoeksopstelling. Toonder wees op die plaatjes en vond het zo knap dat ik iets had gedaan dat de spanning vergrootte… Zij komt aangelopen en je ziet alleen haar arm. En op het volgende plaatje weet je nog steeds niet hoe ze eruitziet, want dan zoomt de camera uit. Een long shot. En hier nog steeds niet. En…”

Pas op het vierde plaatje zie je haar gezicht.

„Inderdaad!” 

„Helemaal niet. Ik tekende altijd op gevoel. Ik verbeeldde me gewoon dat ik achter de camera stond van de film die ik in m’n hoofd had. Maar sinds die opmerking ging ik veel bewuster tekenen. En dat helpt wel hoor, als je weet wat je doet.”

Thé werd aangenomen bij de Toonder Studio’s en voelde zich direct opgenomen in het tekenwereldje. „Een vertrouwde omgeving van mensen die allemaal hetzelfde willen.” Op de werkvloer was hij nog altijd wat stil en verlegen, maar zijn werk werd gewaardeerd en zijn collega’s vonden dat hij goed tekende. „Dat helpt wel hoor. Waardering geeft zelfvertrouwen. Je denkt: hé, ik stel toch wat voor.”

Ik ben erachter gekomen: veinzen, daar draait alles om. Doen alsof

Is de verlegenheid daarmee verdwenen?

Glimlach. „Nooit helemaal. Maar ik kan het nu beter verstoppen.”

Hoe bedoelt u? 

„Nou, véínzen. Ik hoorde Adriaan van Dis dat eens op televisie zeggen. Daar draait alles om. Doen alsof. Op recepties bijvoorbeeld. Dan moet ik gezellig doen en dan veins ik dat ik iemand ben die graag met iedereen praat.”

In de stripwereld wordt Thé nog altijd geroemd om zijn werk, met krantenstrip Arman & Ilva als bekendste werk. Maar midden jaren zeventig was hij er klaar mee. Telkens dezelfde figuren tekenen. Al die plaatjes, al dat werk. En als zelfstandig tekenaar werd hij intussen steeds gevraagd voor illustraties van kinderboeken. Miep Diekmann. Thea Beckman. Dolf Verroen. Guus Kuijer. Hij illustreerde Annie M.G. Schmidts De A van Abeltje en Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom. En een stapel boeken van Vos en Haas, door Sylvia Vanden Heede.

Foto Merlijn Doomernik

Thé Tjong-Khing won er vele prijzen mee, waaronder drie Gouden Penselen. En in 2005 ontving hij de Woutertje Pieterseprijs voor Waar is de Taart?, dat hij illustreerde met fantasiefiguren in de stijl van Vos en Haas. Het was zijn eerste boek volledig op eigen titel. Het staat bij Thé in de boekenkast in meer dan tien talen. Duits, Frans, Spaans, Koreaans. „Lekker goedkoop hè, zo’n vertaling. Er staat helemaal geen tekst in.”

Hij pakt het boek erbij. „Ken je het?”

Jazeker.

Thé bladert erdoorheen. Op de eerste pagina wordt een taart gestolen door twee muizen en dan rennen de taartenbakkers, twee honden, erachteraan. Intussen verliest een konijnenmeisje haar popje, krijgt de kikker een bal op z’n hoofd en zo zijn er op elke pagina meerdere verhaallijnen tegelijk.

Wat is het eigenlijk voor taart?

„Chocolade. Met vanillevulling en een kers erbovenop. En roze glazuur. Daar hou ik helemaal niet van, maar ik had die kleur nodig voor het contrast. En hij wordt heel vaak nagemaakt hè. Als ik ergens ga signeren, dan staat die taart er vaak.”

U eet ‘m wel op?

„Ja, ja. Anders is het zo onaardig.”

Ook het glazuur?

„Met smaak!” Glimlach: „Dat veins ik dan.” Thé staat weer op en pakt nu ook deel twee, drie en vier uit de boekenkast. „Daarna heb ik het dus nog een paar keer geprobeerd. Maar die delen zijn lang niet zo succesvol als het eerste.”

Waarom niet? 

„Ik heb ze een beetje te ingewikkeld gemaakt, denk ik. Te veel verhaallijnen.”

Terwijl, u dacht natuurlijk…

„Dit is het gouden ei!”

Ik heb gewoon geen ideeën voor verhalen. Voor een illustratie bij andermans verhaal weet ik precies: dit moet het zijn

Vindt u dat jammer?

„Ik kan mezelf niet uitstaan! Want het duurt telkens jaren voordat ik weer een idee heb voor een volgend deel. Ik heb gewoon geen ideeën voor verhalen. Terwijl, als ik een illustratie maak bij andermans verhaal weet ik precies: dit moet het zijn.”

Maakt dat  uit?

„Ik blijf afhankelijk van de creaties van anderen. Terwijl, een kunstenaar heeft niemand nodig. Die is autonoom. Zoals mijn vrouw, die heeft binnenkort een tentoonstelling. En Renate Rubinstein heb ik in een interview wel eens horen vertellen: ik ga gewoon zitten en dan tuimelen de verhalen zo mijn hoofd in. Ik wou dat ik dat had!”

Wat tuimelt er dan bij u naar binnen?  

„Niks! En ik heb het heus geprobeerd hoor. Zat ik bij een schilderclubje achter een leeg doek. De docent zei: nou, begin maar. En iedereen begon, terwijl ik… Ze zag het aan m’n ogen. Ze zei: schilder anders deze vaas met bloemen. Ik dacht: oké. Dus dat deed ik. Maar ik wist niet wanneer het af was. Moest ik doorgaan? Was het genoeg? Moest het netter?”

En het werd…

„Helemaal niks.”

U voelt zich geen kunstenaar?

„Nee, nee.”

Wat bent u dan?

Thé wijst op de potloodschets van de vrouw met de hond op zijn bureau. „Bij mij bestel je gewoon een goeie tekening.”

De journalistieke principes van NRC
Lees het hele artikel